Belangrijk om hierbij te vermelden is dat de dochtervennootschap failliet werd verklaard én dat de geldverstrekker middels zijn holding voor 80,2 % aandeelhouder was in de dochtervennootschap.
Als antwoord zult U wellicht denken, ja dat mag want ten opzichte van de dochtervennootschap is de persoon een ‘derde’; of nee dat mag niet want de persoon is een gelieerde partij via de holding. Een veilige derde gedachte is: uuhhmmm ik weet het even niet, lees dan zeker verder. Het echte antwoord is de eerste gedachte, waarbij in dat antwoord ook de tweede gedachte een rol speelt.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beoordeelt tijdens het hoger beroep de situatie en houdt daar de meetlat langs. Daarbij passeert onder andere het volgende de revue:
Conclusie: de inspecteur werd in het ongelijk gesteld en de lening mocht worden afgetrokken op grond van art. 3.92 Wet IB 2001.